Het instrument bestaat uit een lichtbron en een stereocamera.
Deeltjes passeren het meetvolume, dat wordt bepaald door de kijkhoeken van de camera's en de minimale en maximale afstand tot de camera's.
Alle deeltjes veroorzaken een vermindering van het licht dat door de camera's wordt waargenomen.
De deeltjesgrootte wordt afgeleid uit het gebied dat door de camera's wordt gezien en hun positie binnen het meetvolume.
De deeltjesnelheid wordt berekend op basis van de beweging van het deeltje gedurende een vooraf bepaalde tijd.
Bovendien maken de kenmerken van het deeltjesbeeld het mogelijk om onderscheid te maken tussen regen, sneeuw, hagel, graupel, zaden en insecten.
De verzamelde gegevens worden gedurende één minuut verwerkt en vervolgens verzonden via een seriële interface, Ethernet (TCP/IP-verbinding, maximaal vijf clients tegelijk), of opgeslagen op de SD-kaart als bestand.
Het type neerslag wordt vastgesteld op basis van de statistische verdeling van de deeltjesdiameter en snelheid.
Deze verhoudingen zijn wetenschappelijk gevalideerd (bijv. Gunn, R., en Kinzer, G.D., 1949, "De terminale valsnelheid van waterdruppels in stilstaande lucht." J. van Meteorologie, Deel 6, pp. 243-248).
Daarnaast wordt de temperatuur meegenomen om de identificatie te verfijnen.
Het instrument vereist weinig onderhoud.
Alleen de lens van de camera en het van het LED moeten indien nodig worden gereinigd.
Voor gebruik in extreme weersstandigheden (bijvoorbeeld berg gebieden) wordt een optionele "uitgebreide verwarming" aanbevolen.
Dankzij het gebruik van flash-geheugen kan de interne software op elk moment via een Ethernet-verbinding worden bijgewerkt.